Julius Caesar (100 v. Chr. – 44 n. Chr.)

Voor Rome verlegde hij grenzen. Van de Noordzee tot de Zwarte Zee.

“De Bello Gallico”, zonder hem geen Asterix en Obelix.

Zijn politieke vijanden hadden de illusie dat de barbaren hem zouden verslaan. De generaal kwam zelfingenomen terug, sprak zelfbewust “alea iacta est” en stak vol zelfvertrouwen de Rubicon over. En zijn legioenen schonken hem Rome.

“Veni, vidi, vici”, sprak hij in het oosten en eenieder bezweek voor zijn militair genie. Voor zijn charme Cleopatra. Hij verhief haar tot farao en zij schonk hem een koningskind dat jammerlijk bastaard bleef.

Julius werd zelf nooit caesar of augustus. Zijn adoptiefzoon Octavianus werd augustus en de eerste caesar. Bang voor zijn koninklijke allure slachtten de barbaren van de senaat hem af, op de Idus in de maand van zijn voorvader. “Ook gij Brutus”, zuchtte hij en als een tragische held gaf hij de geest op de trappen van het theater.

Caesar, zelfbenoemd nakomeling van Mars, militair tot in de diepste bloedbaan, begiftigd met het vermogen onbegrensd vooruit te zien, hij was in zijn ijdelheid te bijziend.

Julius, imperator voor zijn soldaten, gouden god voor zijn Romeinen, uit de hoogte kijkt hij neer op het slagveld van de wereld.

In juli leeft hij eeuwig voort.

Octavianus (63 v. Chr. – 14 n. Chr.)

Wat is de faam van een naam?

Hij wilde Gaius Julius Caesar heten. De geschiedenis wilde maar één Caesar kennen en Gaius Octavius werd Octavianus.

De eerste caesar in de stoet van Romeinse imperators.

De senaat verhief hem tot Augustus, eretitel. Te slim voor zijn politieke tegenstanders koos “de verhevene” voor bescheidenheid en acteerde zijn hele leven als de princeps inter pares, de eerste burger onder gelijken. Republikein in naam, keizer voor het volk,

Als een nieuwe Apollo bracht hij het licht voor de Romeinen na decennia duisternis van onderling bloedvergieten. Rome bereikte tijdens de Pax Augusta de grootste grootte.

Pantheon, Mausoleum, Ara Pacis, theater van Marcellus: hij bekleedde het bakstenen Rome met de glans van het marmer. Goedkope rijke steengroeve voor de volgelingen van zijn tijdgenoot, die andere lichtbrenger.

Vergilius, Horatius, Ovidius, Livius, Vitruvius: zij gaven zijn imperium de glans van het woord.

En zijn aureool?

In eenvoud en soberheid schitterde hij. Op de Palatinus geen patserig paleis voor hem en zijn Livia.

Octavianus stierf in augustus. Gewoon in bed.

Als Augustus leeft hij voort, als machtig monument voor de caesars die niet in bed stierven.

Jeugdig en jong voor eeuwig wilde hij zijn.

Nu herboren in brons.

Nero (37 n. Chr. – 68 n. Chr.)

Kijk en huiver.

Vol van zichzelf, overtuigd van eigen grootsheid, slachtoffer van zijn passies, meedogenloos moordzuchtig en schizofreen.

Aanvankelijk populair om zijn vrijgevigheid, spoedig gevreesd om zijn grilligheid, berucht om zijn bloeddorst, uitgelachen om zijn iele zangstem, om zijn afgedwongen overwinningen bij het wagenrennen.

Decadent, weeldezuchtig en onverminderd blasé. Een mislukte Olympiër. “Qualis artifex pereo”, kreunt hij, als hij tot zelfmoord gedwongen wordt. “Welk een groot kunstenaar sterft er met mij”.

De senaat eiste een damnatio memoriae. Maar… vergeten zullen wij hem nooit. De herinnering aan deze tiran heeft eeuwig leven.

Trajanus (53 n. Chr. – 117 n. Chr.)

Julius en Octavianus in één, dat wilde hij zijn, deze geniale generaal en geslepen genereuze Spanjaard.

Dankzij zijn legioenen in het oosten werd hij caesar, dankzij zijn luisterend oor in het westen bleef hij dat.

Tot de grenzen van Perzië creëerde hij nieuwe provincies. Van Dacië maakten zijn mannen Roemenië en verschaften zich zo hun eigen Lebensraum. Hun aanvoerder vond er het goud om Rome brood en spelen te geven.

En volop bouwwerken. Voor vorst en volk.

Uit het oosten haalde hij de fameuze Apollodorus van Damascus: bruggenbouwer, beeldhouwer en architect in één.

De fori imperiali, samen verbonden ze Colosseum en Capitool. Het Forum van Trajanus werd het grootste. Religie, onderwijs, winkelcentrum, rechtspraak, propaganda in één. Mussolini was er danig jaloers op en projecteerde er zijn paradeweg overheen. Zijn archeologen waren woest. Wij blazen wanhopig het verwoeste wereldwonder nieuw leven in.

De hemelse Petrus redde zijn triomfzuil. Vanwaar oorspronkelijk de vergoddelijkte Trajanus op Romeinse heuvelhoogte uitkeek over zijn basilica, bibliotheken en tempel, toont nu de eerste paus zijn sleutels. Onder diens voeten ontrolt zich 200 meter beeldverhaal over de vermarmerde glorie van Trajanus’ legioenen. Zo fijn, zo fraai, zo leesbaar. De caesar verschijnt 60 keer in beeld, nooit als vechtjas, altijd waardig.

Trajanus verdient zijn brons.

Voor eeuwig wakker en waakzaam, in één.

Hadrianus (76 n. Chr. – 138 n. Chr.)

Vernieuwer.

Geen expansie maar consolidatie. Onder zijn bewind trokken de legioenen zich terug achter de limes van de natuur. En waar geen Rijn of Donau of Sahara was, bouwde hij forten en muren. De Schotten zitten al eeuwen achter Hadrian’s Wall.

Rome zag Hadrianus zelden, als generaal immers immer op pad. Voor opstandelingen was hij genadeloos, voor welgezinden grootmoedig. Ook zij kregen toegang tot de Egyptische graanschuren.

Rome is waar de keizer is. En overal werd het Rome. Aan de provincies schonk hij aquaducten, theaters, tempels, thermen, fora, stadswijken, hele steden. Hun dank staat gebeiteld in meer dan 400 bases van beelden.

Hij vergat Rome echter niet. Ter ere van alle goden liet hij het Pantheon bouwen. Ter ere van de stadsgoden de Tempio di Venere e Roma. Ter ere van zichzelf een kolossaal keizerlijk graf. Groot, groter, grootst. Hadrianus Augustus werd zo de nieuwe Octavianus.

Te Tivoli recreëerde hij reisherinneringen. In zijn uitgestrekte Villa Adriana kon hij zich terugtrekken om te schrijven en te filosoferen.

Graeculus, de kleine Griek, noemden de Romeinse patriciërs hem, Helios de Atheense archonten. Het hele Rijk schonk hij het recht en de veiligheid van Rome, maar bovenal de cultuur en de filosofie van Athene.

Hadrianus Augustus, de vernieuwer.

Dertien keizers gingen hem voor. Zij hadden geen baard. Hadrianus was de eerste.

Oude Griekse filosofen hadden een baard. Jonge Romeinse militairen hadden een baard.

De filosoof-generaal Hadrianus verdient zijn baard. In brons.

Marcus Aurelius (121 n. Chr. – 180 n. Chr.)

Wijzer keizer was er niet. Was hij maar wijzer geweest.

De wetten van de natuur waren hem exemplarisch. Zestien kinderen gaf de natuur hem. Zes kinderen overleefden hem. Eén wees hij drie jaar voor zijn dood aan als mede-imperator en dus opvolger. Zijn vrouw waarschuwde hem nog, het werd zijn grootste fout. Marcus werd daardoor de laatste “goede keizer”.

“Ta eis heauton”: tot zichzelf. Tijdens acht jaar veldtocht tegen de opdringende Germanen schreef hij in het Grieks zijn “Meditaties”, waarschuwingen aan zichzelf. Grote wereldleiders hebben het gelezen.

“The gladiator” Commodus liet zijn vader als vredestichter op een paard zetten. Michelangelo gaf het beeld zijn ereplaats op het Capitool.

Meer denker dan veldheer verdient Marcus zijn hoofd in brons.

Bezonken, geteisterd door zorgen, overgeleverd aan barbaars geweld, bewust van de ijzige wetten der natuur, stoïcijns wachtend op het einde, denkend aan betere dagen.

Zijn gedachten liggen opgerold in de Vaticaanse bibliotheek, schatkamer van de Eeuwige Stad.

“Alles wat we horen is een mening, geen feit. Alles wat we zien een perspectief, niet de waarheid”.

Bron: het hoofd van Marcus Aurelius. Beroep: filosoof. Noodlot: keizer van Rome.